Ik las 'Wat is de wat" van Dave Eggers. Niet geschikt voor elke lezer, veel verdriet en onrecht. In het kort: De Dinka (een bevolkingsgroep in Soedan) nam genoegen met wat recht voor hun neus stond: een Vrouw, een Koe, een stuk Land. Klaar. Tevreden. De andere Soedanezen wilden eerst zien wat er nog meer was. Dat noemen ze 'de Wat'. Zij zochten dus 'de Wat'.
Valentino (Dinka-jongetje en hoofdpersoon uit het boek) vlucht voor de oorlog, raakt zijn familie kwijt en als hij eindelijk, na jaren vluchten-rennen-reizen, zijn vader aan de telefoon krijgt zegt deze: "Niet terugkomen naar ons dorpje, Valentino! Zoek de Wat! Ga naar Amerika en zoek de Wat."
Lang verhaal… aan het eind van het boek wil Valentino alleen nog maar naar huis. Hij wil uitrusten in de gele jurk van zijn moeder. Ook al is er niets meer in dat dorpje. Ook zijn moeder niet. Valentino is zo moe… Van het lopen, het onderweg zijn. Hij heeft de Wat gezien.
Maar hij hoeft hem niet.
Valentino is 26 als hij Amerika in mag. Hij was 6 of 7 toen zijn vlucht begon. Het was oorlog. En dit is waargebeurd.
Los van de horror van de oorlog daar, want daar snap ik natuurlijk niets van, begrijp ik wel hoe onnatuurlijk het is om geen ‘thuis’ meer te hebben. Geen plek waar je bent opgegroeid en veilig was. Wij hebben geen ouderlijk huis meer, geen ouders meer. Dat is allemaal weg en niets kan dat vervangen. Dat is niet iets om zielig over te zitten wezen of waar ik elke dag aan denk. Meestal denk ik hoe blij en trots ik ben op het veilige thuis dat ik zelf gemaakt heb. En op de knappe kinderen die ik bij elkaar gesprokkeld heb.
Maar zo heel af en toe zou ik niets liever willen dan naar huis gaan. Naar mijn moeder.
En dat zij dan koffie maakt en zegt 'rust maar even uit hier.'
In het huis waar ik ieder geluidje ken.
Waar alles al 40 jaar zijn eigen plekje heeft; de schoenenkast onder de trap, waar ook de TV staat. Het ziekenbankje in de woonkamer met de foto-albums erin verstopt. De geldkist in mama's bureau op kantoor, waar je uitzicht had op de kerktoren. Waar het logeerbed stond en de hulpkok sliep. Waar ik graag zat te lezen of tekenen als zij daar aan het werk waren. Haar panty's in een oude frietsaus-emmer in de meidenkast op haar kamer. Die ik (roze geverfd) nu zelf gebruik. De geluiden van de straat, kerklokken, de haan van de boer achter, ruisende bladeren-vogeltjes-af en toe een auto als je op het plat dak in het heetst van de zomer lag te zonnen.
En dat ik dan mijn verhaal doe. En zij het hare. En dat ik dan weer naar mijn huis ga. Zo hoort het te zijn.